
Jurisprudentie
BB0743
Datum uitspraak2007-07-12
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers281780 / HA RK 07-164
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-08-01
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers281780 / HA RK 07-164
Statusgepubliceerd
Indicatie
Betreft afwijzing van een verzoek tot het verlenen van een exequatur van een Pools vonnis wegens strijd met de Nederlandse openbare orde. De openbare betekening van de inleidende dagvaarding heeft "slechts" plaatsgevonden door aankondiging op een informatiebord in de rechtbank te Bialystok (Polen).
Uitspraak
beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
JKL
zaaknummer / rekestnummer: 281780 / HA RK 07-164
Beschikking van 12 juli 2007
in de zaak van
HET LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN (LBIO),
gevestigd te Gouda,
verzoeker,
vertegenwoordigd door mw. H. Kaman,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
procureur mr. G. Jairam.
Partijen worden hierna aangeduid met "LBIO" en "[verweerder]".
1. Het procesverloop:
1.1 Het LBIO heeft op 9 februari 2007 een verzoekschrift ingediend waarin hij de rechtbank verzoekt het exequatur te verlenen van het vonnis van de districtsrechtbank in Bialystok van 15 september 2005.
1.2 Het in artikel 987 lid 1 Rv voorgeschreven verhoor heeft plaats gevonden op 5 april 2007. Namens het LBIO is mw. H. Kaman verschenen. [verweerder] is verschenen, vergezeld van mr. G. Jairam.
2. Het verzoek:
2.1 Het LBIO voert het volgende aan. Hij treedt in deze zaak op in zijn functie van ontvangende instelling in het kader van het Verdrag van New York van 20 juni 1956 en - voor zoveel nodig - mede in naam van [vrouw] als wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1998, wonende in Polen.
2.2 Eén van de verzendende instellingen voor Polen in de zin van genoemd Verdrag, de Sad Okregowy w Bialymstoku, heeft het LBIO verzocht te bemiddelen bij de tenuitvoerlegging van het vonnis van de districtsrechtbank te Bialystok van 15 september 2005, waarbij [verweerder] werd veroordeeld ten behoeve van voormelde minderjarige met ingang van 21 juni 2005 een maandelijkse bijdrage te betalen van PLN 500,--. Dit vonnis is een wijziging van een vonnis van 14 november 2000, waarvan deze rechtbank bij beschikking van 24 juni 2004 een exequatur heeft verleend. [verweerder] voldoet niet aan zijn betalingsverplichtingen. Tot en met 20 februari 2007 bedraagt de achterstand PLN 10.500,-- (circa € 2.677,50).
2.3 Aangezien voormeld in Polen gewezen vonnis niet zonder meer in Nederland ten uitvoer kan worden gelegd, verzoekt het LBIO de rechtbank op grond van het Verdrag inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, gesloten te 's-Gravenhage op 2 oktober 1973 (verder te noemen: het Verdrag), een exequatur te verlenen.
3. Het verweer:
3.1 [verweerder] is van oordeel dat het verzoek dient te worden afgewezen. Hij voert daartoe kort gezegd aan dat hij niet op de hoogte was van de procedure die heeft geleid tot het vonnis van de rechtbank in Bialystok van 15 september 2005. Hoewel hij steeds in Den Haag woonachtig is gebleven en zijn adres bekend was, heeft hem nooit enig inleidend stuk bereikt, terwijl hij ook niet langs andere weg is geïnformeerd. Dat tegen hem opnieuw een procedure aanhangig was gemaakt, is hem eerst gebleken in het kader van het thans voorliggende verzoek. [verweerder] meent dan ook dat hij niet behoorlijk is opgeroepen en dat hij zich aldus niet naar behoren heeft kunnen verweren.
4. De beoordeling:
4.1 Het vonnis van de rechtbank in Bialystok van 15 september 2005 betreft een wijziging van een eerder vonnis van 14 november 2000, en dient daarom te worden aangemerkt als een beslissing als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag.
4.2 Het toetsingskader in deze zaak wordt daarmee in de eerste plaats gevormd door artikel 4 van het Verdrag, dat bepaalt dat een in een Verdragsluitende Staat gegeven beslissing in een andere Verdragsluitende Staat erkend en uitvoerbaar verklaard moet worden indien die beslissing (1) is gegeven door een autoriteit die als bevoegd wordt beschouwd in de zin van artikel 7 of 8 van het Verdrag en (2) tegen die beslissing in de Staat van herkomst geen gewoon rechtsmiddel meer kan wor-den aangewend. Uitzondering op dit laatste zijn beslissingen die uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard en voorlopige maatregelen. Artikel 5 van het Verdrag voegt daaraan echter toe dat de erkenning of tenuitvoerlegging niettemin kan worden geweigerd indien (voor zover thans van belang) deze erkenning of tenuitvoerlegging in strijd is met de openbare orde van de aangezochte Staat.
4.3 De rechtbank constateert dat aan de vereisten van artikel 4 is voldaan. Het thans voorliggende vonnis van 15 september 2005 is gewezen door een bevoegde autoriteit in Polen terwijl tegen dat vonnis, naar ter zitting door het LBIO is verklaard, ook geen gewoon rechtsmiddel meer kan worden aangewend. Aan de in het vonnis uitgesproken veroordeling tot betaling van de verhoogde bijdrage is bovendien 'onmiddellijke ingang' verleend. Voorts is op grond van de overgelegde stukken, waaronder de aan het LBIO gerichte brief van de rechtbank in Bialystok van 19 juni 2006, genoegzaam gebleken dat het stuk waarmee het geding in Polen is ingeleid, overeenkomstig het Poolse recht is betekend. Deze betekening heeft overeenkomstig dit recht aldus plaatsgevonden dat de rechtbank in Bialystok naar aanleiding van verklaring van voornoemde [vrouw] dat het "nieuwe" adres van [verweerder] niet bekend is, uit haar midden een curator heeft benoemd die namens [verweerder] is gaan optreden. Aan deze curator, Karolina Anna Sakowicz, is een afschrift van de dagvaarding met oproep voor de zitting uitgereikt. De aanstelling van de curator is hierna aangekondigd op het informatiebord in het gerechtsgebouw in Bialystok. Volgens het toepasselijke Poolse procesrecht geldt de overhandiging van (een afschrift van) de dagvaarding vervolgens geslaagd indien 7 dagen zijn verstreken na de datum van bedoelde aankondiging.
4.4 De rechtbank komt daarmee toe aan de vraag of, zoals in wezen door [verweerder] wordt bepleit, de verzochte tenuitvoerlegging desalniettemin moet worden geweigerd op de grond dat die tenuitvoerlegging klaarblijkelijk onverenigbaar moet worden geacht met de Nederlandse openbare orde. Gelet op de door [verweerder] naar voren gebrachte bezwaren dient bij dit (in het Verdrag niet nader omlijnde) begrip in de eerste plaats te worden gedacht aan de fundamentele eisen van een goede procesorde, zoals de eis van een behoorlijke en tijdige oproeping van de wederpartij, het recht op hoor en wederhoor en het recht op een behoorlijk onderzoek naar de stellingen van partijen.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval niet aan deze fundamentele eisen voldaan. Uit de overgelegde stukken en de daarop door het LBIO ter zitting gegeven toelichting blijkt immers dat op grond van de enkele mededeling van [vrouw] dat het adres van [verweerder] niet bekend was, een - kort gezegd - openbare betekening heeft plaatsgevonden in de vorm van een aankondiging op het informatiebord van de rechtbank in Bialystok. Een dergelijke wijze van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding is op zichzelf niet in strijd met voornoemde eisen, aangenomen dat eerst voldoende serieus is gepoogd om de woon- of verblijfplaats van de verweerder te achterhalen. Dat voorafgaand of tijdens de in r.o. 4.3 omschreven procedure door [vrouw], de rechtbank en/of de curator vanuit Polen enig onderzoek is gedaan naar het adres van [verweerder] is evenwel op geen enkele wijze gebleken. Zelfs het meest voor de hand liggende onderzoek bij de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente waarin het laatst bekende adres van [verweerder] was gelegen, heeft niet plaatsgevonden. De rechtbank merkt daarbij op dat een dergelijk onderzoek via het LBIO simpel had kunnen worden uitgevoerd. Het LBIO was als ontvangende instantie immers reeds bij de kwestie betrokken. Bovendien valt erop te wijzen dat het Haags Betekeningsverdrag en de EEX-verordening voldoende mogelijkheden bieden om te trachten de verweerder via zijn nationale autoriteiten te bereiken. Onder deze omstandigheden kan, ongeacht wat het toepasselijke nationale procesrecht daaromtrent bepaalt, bezwaarlijk worden gesproken van een onbekende woon- of verblijfplaats en moet de wijze van totstandkoming van het Poolse vonnis van 15 september 2005 in strijd worden geacht met de hiervoor genoemde fundamentele eisen van een goede procesorde. De conclusie moet daarmee dan ook luiden dat tenuitvoerlegging van dit vonnis, gezien de wijze waarop dit tot stand is gekomen, klaarblijkelijk in strijd komt met de Nederlandse openbare orde en derhalve onaanvaardbaar is.
4.6 Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek afwijzen.
BESLISSING:
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Dorp en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 juli 2007, in tegenwoordigheid van de griffier.